Het gebeurde op de dag dat de maan naar beneden viel.
‘Máááááám!’
Tom staart met grote ogen uit zijn slaapkamerraam.
‘Mááááááááááááááááám!’
Zijn moeder komt naar hem toe gerend. ‘Tom, wat is er in hemelsnaam aan de hand? Het is twee uur ‘s nachts.’
Met een bibberende vinger wijst Tom naar het raam. Zijn moeder kijkt hem verbaasd aan en opent het raam. Dan worden haar ogen ook steeds groter, zo groot als twee ronde, zwarte konijnenkeuteltjes. ‘Waar heb je nu weer om gewenst, Tom?’ Zijn moeder draait boos naar hem toe en bekijkt hem met haar handen in haar zij. Alleen zoals zij kan kijken.
‘Helemaal niets, mam. Ik zweer het!’
‘Hoe komt die maan dan in onze tuin?’
Tom haalt zijn schouders op en pakt zijn wensboek van het nachtkastje. Hij opent de laatste bladzijde, waarin hij gisteravond heeft geschreven.
Met grote letters staat er:
Vanavond wens ik dat ik een superheld word. Het liefst vannacht nog, maar morgenochtend voor negen uur mag ook.
Hij laat het zijn moeder zien. ‘Zie je wel, mam, helemaal niets bijzonders. Dit kan nóóóóóít iets met de maan te maken hebben.’ Hij schudt wild met zijn hoofd.
Zijn moeder zucht. ‘Goed dan, laat de maan vannacht dan maar liggen. We kijken er morgen wel naar.’ Al sjokkend loopt zijn moeder naar de slaapkamerdeur. ‘Maar geen gekke dingen meer vannacht! Ik moet morgenochtend weer vroeg op voor werk.’
Tom legt zijn wensboek weer op het nachtkastje en kruipt diep onder zijn dekbed. De maan kan nog net de grote grijns op zijn gezicht zien.
Morgen, denkt Tom, morgen ben ik een superheld voor negen uur.