Euforie
Euforie

Euforie

De gele sjaal van de kleine jongen wappert in de wind als hij door de lege straten loopt van de verlaten stad. Het is het begin van de herfst en de eerste bladeren zijn op de grond gevallen. Met flinke passen stapt de jongen door de dikke laag bladeren, totdat hij midden op het dorpsplein staat. De slingers van het feest deinen zachtjes mee met het stevige briesje wind.Het is een gure oostenwind die alle ramen van de lege huizen doet klapperen. De huizen zijn geverfd in de kleuren geel, rood, paars, groen en blauw, maar het licht in de woonkamers is al tijden gedoofd. In de grote eikenbomen op het plein zijn verdwaalde ballonnen blijven steken. De kleine jongen sluit zijn ogen en probeert de stad van eerst voor zich te halen. Jonge meisjes met hun moeders die rennen over het plein om als eerst in de rij te staan voor de draaimolen. De jongens van zijn leeftijd die opscheppen voor de schietkraam en hun vaders voorbeeld volgen door niet één keer raak te schieten. De huizen hebben lichte woonkamers waarin vaders met kleine kinderen voor het raam naar het feest staan te kijken. De moeders die uit de keuken komen lopen met stukken taart en kommen slagroom in hun handen. Niemand lijkt verdrietig. Stuk voor stuk ziet de kleine jongen de glunderende gezichten van de mensen langskomen.

De kerkklok slaat twaalf keer. Het is middernacht. De kleine jongen haalt zijn plunjezak met moeite van zijn rechterschouder. Met een plof valt de tas voor zijn voeten. Hij trekt zijn donkerblauwe houtje-touwtjejas recht en knielt op één knie voor de tas. Uit een klein vakje haalt hij zijn fluit. Midden op het plein begint hij een langzame melodie te spelen. De muziek galmt langs de lege huizen en over het verlaten plein. Een echo ontstaat in één van de smalle straatjes en de wind neemt de tonen mee door de hele stad. De kleine jongen zwiert zachtjes mee op het ritme, zijn voet bewegend op de maat. Zijn gele sjaal fladdert vrolijk van links naar rechts. De franjes van de sjaal dansen in de lucht alsof ze elk moment weg kunnen vliegen. Dan hoort de kleine jongen in de verte een vogel zijn melodie nafluiten. Hij glimlacht. Zijn fluit verdwijnt weer in zijn tas en hij vervolgt zijn weg door de smalle straatjes, op pad naar zijn volgende muziekstuk.

Als hij de volgende morgen opstaat, hoort hij vanuit de verlaten stad muziektonen en lachende mensen. Hij glimlacht. Snel pakt hij zijn plunjezak in en loopt verder over het bospad. Hij moet nog twintig kilometer lopen. Het bospad ligt bezaaid met modderige bladeren. Met zijn regenlaarzen stapt hij er flink doorheen. Elk uur blijft hij even staan om naar de lucht te kijken en ieder uur is de lucht weer anders. Dit uur is de zon verdreven door de wolken. De kleine jongen knoopt zijn jas goed dicht. Zijn landkaart laat een klein dorpje naast Lavignon zien. Dat is nog ongeveer dertig minuten, bedenkt hij. Dat moet hij wel redden. De kleine jongen slaat zijn gele sjaal nog een keer om zijn hals en stapt in de gure oostenwind stevig door op het bospad.

Aan het begin van het dorpje staat een lege ton met een poster erop opgeplakt.

Zondag 15 juni
Feest voor iedereen op het dorpsplein; neem je vrienden en familie mee!
Kermis, circusartiesten, hapjeskramen
Komt dat zien, komt dat zien!
Blijdschap gegarandeerd!

De eerste huizen van het dorp liggen ver uit elkaar. Het groene gras in de voortuinen heeft met de jaren een dorre, bruine kleur gekregen. De kleine jongen merkt kapotte ruiten op, omgehakte bomen, ingestorte daken en voordeuren die ingetrapt zijn. Wat is er hier toch gebeurd? Hier ben ik hard nodig, denkt de jongen. Hij loopt door tot het dorpsplein, net zoals de poster hem vertelde. Daar is het feest. In het midden van het plein ligt een stapel houtafval met hoopjes as ernaast. Eromheen in een cirkel staan de hapjeskramen. Op de houten vlonders die dienen als tafel, liggen omgevallen lege drinkbekers en bevuilde eetborden. Onder de kramen liggen door ratten opengescheurde vuilniszakken. Rondom het plein staan kleine appartementen met eronder lege, kleine winkeltjes van particulieren.
De kleine jongen knielt weer neer met zijn fluit. Na een minuut klinken de zachte tonen weer over het plein. De jongen versnelt deze keer zijn tonen om de echo over het grote plein langer te doen klinken. Midden in zijn muziekstuk tikt er een hand op zijn schouder. Verschrikt draait de kleine jongen zich om en ziet voor hem een lange, gespierde man staan. Zijn donkerbruine krullen springen woest omhoog, zijn donkere ogen kijken de jongen doordringend aan.
‘Wat moet dat hier?’ Zijn lage, luide stem echoot over het dorpsplein. De jongen staat op en houdt zijn speelfluit naar voren.

‘Ik breng het leven, mijn beste heer. Op plekken waar de dood langs is geweest.’ De lange man blijft de jongen aankijken en pakt de fluit van hem aan.
‘En dat doe je door muziek?’ De kleine jongen knikt. Hij bekijkt de lange man nog eens goed. Over zijn rechterwang loopt een lang litteken tot aan zijn mondhoek. Hij vraagt zich af hoe deze is gekomen. De lange vingers van de man glijden langs de speelfluit. Even zet hij het instrument bijna aan zijn mond, maar geeft hem toch terug aan de jongen.
‘Doe dat dan maar op andere plekken, mijn jongen. Deze plek heeft geen dood gekend, alleen maar verdriet.’ De kleine jongen ziet het gelaat van de man langzaam veranderen. Zijn ogen staan diep in de oogkassen, veel emotie vertonend. Als de man wil omdraaien om weg te lopen, houdt de jongen hem tegen.
‘Oh wacht, meneer. Wilt u mij niet vertellen hoe deze plek is gestorven?’ De lange man kijkt hem vragend aan alsof hem net iets geks is gevraagd.
‘Gestorven? Mijn beste jongen, deze plek is verlaten. De mensen hebben verdriet op deze plek gezien en zijn weggegaan.’
‘Welk verdriet is er dan geweest op deze plek?’ De wind waait zachtjes om hen heen en brengt de lege drinkbekers van de kramen naar hun voeten en verder door de straten. De lange man wijst de jongen te gaan zitten op het houten bankje op het plein.

‘Wil je ons helpen?’ vraagt de man, nog steeds de jongen doordringend aankijkend. Zijn hand wijst naar de kerktoren op het plein. ‘Elke dag om twee uur komen alle inwoners uit de buurt hier naar het dorpsplein toe om de dood van een jong meisje te herdenken.’ De man haalt een opgevouwen foto uit zijn broekzak. Het meisje op de foto heeft lang donkerbruin haar met een vriendelijk gezichtje. Haar ogen zien er leeg uit, alsof al het leven uit haar is gezogen. ‘Mijn dochter,’ zegt de man. ‘Ze stierf negen jaar terug door verdrinking bij die fontein.’ Het water in de fontein op het plein is allang opgedroogd. De stukken afgevallen baksteen liggen op de grond om de fontein heen. ‘Ik wil de blijdschap terug in dit dorp. Ik wil niet blijven hangen in verdriet.’ De kleine jongen buigt zich naar de man toe en houdt zijn fluit voor zijn gezicht.
‘Ik weet precies wat iedereen nodig heeft.’

Als de kerktoren twee keer slaat, komen de eerste mensen richting het dorpsplein lopen om te verzamelen rond de fontein. De vader van het meisje staat vooraan met de foto in zijn hand. Via de trappen in de toren is de kleine jongen in de kerktoren geklommen. Hij schuift een klein raampje in de top open. Als alle mensen zich verzameld hebben op het plein, begint de jongen een onbekend wijsje te spelen, maar de muziek dringt door tot in alle harten van de mensen. De euforische tonen doen de mensen meedeinen op de muziek zoals ze al lang niet hebben gedaan. De jongen speelt de ene vrolijke noot na de andere en krijgt de mensen aan het dansen op het plein. De vader van het meisje staat midden in de mensenmassa te klappen in zijn handen en te stampen met zijn voeten. In tijden heeft dit dorpsplein geen feest gekend en de kleine jongen heeft het teruggebracht. In de verte hoort hij een aantal vogels zijn melodie nafluiten en ze nemen zijn taak als muzikant over.
Als de kleine jongen over zijn schouder terugkijkt naar het dorpsplein, ziet hij de mensen dansen en zingen en in hun handen klappen en naar elkaar lachen. De jongen glimlacht. Hij haalt zijn landkaart weer uit zijn tas en bekijkt hoeveel kilometer verderop het volgende dorpje is. Zijn gele sjaal slaat hij een paar keer om zijn nek. Uit zijn plunjezak steekt zijn toverfluit.

Deel deze blogpost op social media:

Geef een reactie

Yours truly, the Storyteller