Deel III Wraak
Deel III Wraak

Deel III Wraak

Eea houdt zich vast aan het linkerbeen van Wom, trillend op de grond van de harde brul. De schreeuw heeft enkele bladeren van het hoofd van Wom doen vallen. De vrienden kijken elkaar verschrikt aan.
‘Wom, wat doen we nu?’ De stem van Eea klinkt klein.
‘We gaan verkennen van wie of wat die kreet komt.’ Wom tilt Eea op en zet hem op de bovenkant van het houten hutje. Met zijn handen schuift Eea de takken van het dak eraf, totdat alleen de houten planken van het hutje te zien zijn. Een klein gat zit tussen twee planken. Eea probeert te zien wat er in het hutje is, maar het is te donker. In de rechterhoek ziet hij in de schemer een paar lange, slanke vingers bewegen, gevolgd door een duistere verschijning. Eea schrikt op.
‘Eea, wat is er?’ Een grote, bruine hand haalt Eea omhoog. Wom bekijkt de bange ogen van zijn vriend.


‘Het is Heemu, Wom. Hij zit daarbinnen. Hoe kan dat?’ Eea wijst angstig naar het houten hutje. Met een harde klap zwiept Wom de voordeur open.
‘Heemu! Toon jezelf!’ De kleine man komt gebogen het hutje uit lopen, zijn mantel van bladeren om zich heen geslagen. Dezelfde gemene grijns als gisteren staat op zijn gezicht.
‘Wom, je hebt de plek gevonden, zie ik.’ Heemu tikt met zijn vingers tegen elkaar. Een lange, zwarte lok komt langzaam onder zijn mantel met bladeren vandaan.
‘Ja, dat klopt. Wat was die brul in de grot?’ Wom bekijkt Heemu nieuwsgierig. Steeds meer donkere haren verschijnen onder zijn capuchon.
‘Dat is mijn andere oude vriend, Wom. Die bewaakt het magisch poeder. Je zult hem en zijn vrienden eerst moeten verslaan om je schat te kunnen halen.’ Heemu wijst voorbij Wom en Eea en zwaait met zijn linkerhand. Achter hen vormt langzaam een haag van bomen. Hun dikke boomstammen bewegen geleidelijk naar elkaar toe, totdat ze elkaar raken. Er vormt zich een halve cirkel die aan de ene kant eindigt bij de grot en aan de andere kant bij het houten hutje. Wom en Eea zijn omsingeld. De bomen reiken tot ver boven Wom, met hun takken een dicht plafond vormend. Heemu grinnikt zachtjes. Langzaam verandert het kromme lichaam van de oude man in een slank figuur. Lange, zwarte haren sieren nu het hoofd van Heemu. Het slanke figuur spreidt de mantel van bladeren met beide armen die veranderd is in een groot, donker gewaad. Eea houdt zich stevig vast aan het been van Wom die neerkijkt op de machtigste tovenares in het land van Seepor. Katiri, het is Katiri!

‘Je kunt niet alles overzien, Wom. Dit is jullie lot.’ Eea en Wom zien de zon langzaam wegglijden achter de dichte bladeren. Een luid gebrul klinkt nog een keer vanuit de grot. Katiri spreidt haar zwarte mantel nog een keer en slaat hem dan om haar heen. Binnen een seconde is ze verdwenen. Eea kijkt Wom angstig aan.
‘Wat is het plan, Wom?’
‘Ik heb iets bedacht. Kom met me mee.’ Met logge stappen maakt Wom zich los van de grond en stapt richting de grot. In de rots loopt een barst boven de ingang die verder gaat tot aan de rand. Wom plaatst zijn rechterhand in de ingang aan de bovenkant en geeft een flinke ruk aan de grot. De rots breekt open midden in de barst. Niet veel later heeft Wom de bovenkant van de grot in zijn hand die hij stevig boven zijn hoofd met beide handen vasthoudt. Met flinke dreunen laat hij het plafond aan bladeren bezwijken. De bomen wijken en nemen hun normale positie weer in. De magie van Katiri is uitgewerkt.

Als Wom de bovenkant van de rots op de grond heeft neergelegd, loopt hij samen met Eea richting de grot. Voorzichtig uitkijkend voor gevallen takken en bladeren lopen ze naar de ingang. In de rechterhoek ligt een ongekend, vreselijk monster. De bruine haren van zijn vacht glinsteren in het zonlicht. Gele tanden steken uit zijn bek, luid grommend naar Eea en Wom. Zijn lichaam vult de grot, maar het beest is drie keer zo klein als Wom. Eea moet echter omhoog kijken en verstopt zich achter zijn beste vriend. Met flinke kracht slaat Wom het monster dood met een dode boomstam. Het beest krimpt ineen, bloed sijpelt uit zijn kop. Met lichte moeite krijgt Wom hem uit de grot getild, maar er ligt niets op de plek waar hij heeft gezeten.
‘Geen magisch poeder, Eea. Katiri heeft ons erin geluisd.’ Wom kijkt Eea bedroefd aan, zijn voeten uitschuddend boven de grond. Eea springt opzij voor de spetters modder.
‘We gaan verder, Wom.’
De twee beste vrienden rusten op een plek vlakbij de grot, nadat ze twee uur hebben gewacht om te kijken of het monster echt dood is. De volgende morgen gaan ze weer op pad. Na twee dagen lopen komen ze aan bij een kruising. In het midden van de weg staat een wegwijzer.
‘Welke kant is het beste?’ vraagt Wom aan Eea.
‘Links. Dat is naar Litad, de stad waar ik ben opgegroeid.’ Eea wijst naar het groene land dat aan de linkerkant ver voor hen uitstrekt. De weg is bekend voor Eea. Ze hoeven niet veel te zoeken. Het pad kronkelt door bossen en langs rivieren. De vogels in de lucht volgen hun weg, totdat ze aankomen in het kleine stadje Litad, de geboorteplek van Eea en Myra.

‘We zullen eerst grootmoeder bezoeken, Wom,’ vertelt Eea. ‘Zij weet wat we moeten doen.’ Ze vervolgen hun weg naar een klein rood huisje aan de rand van de stad, gelegen op een lage heuvel. De schoorsteen laat steeds kleine wolkjes donkere rook los. De groene voordeur hangt scheef en heeft nodig een schilderbeurt nodig. Achter de doffe ruiten van het woonkamerraam staan eenzame planten stilletjes naast elkaar. Het is verdacht kalm rondom het huisje. Uit het huis van grootmoeder klonk altijd vrolijke muziek, denkt Eea.
‘Blijf maar even buiten wachten, Wom.’ Eea loopt naar de groene voordeur en klopt aan. In het huis hoort Eea gestommel. De groene voordeur kraakt langzaam open. Eea’s grootmoeder staat gebogen voor zijn neus. Haar grijze haren zitten slordig in een knotje met een groen lint eromheen gedraaid. Een donker gewaad kleedt haar bovenlijf met een paar blote voeten onderuit stekend.
‘Grootmoeder! Hoe is het met u gesteld?’ Eea bekijkt zijn grootmoeder verbaasd. Zo herkent hij haar helemaal niet.
‘Och Eea, jongen. Wat doe jij hier nu?’ De oude vrouw wuift met haar hand Eea een stuk achteruit. Gehoorzaam zet Eea een aantal stappen terug.
‘Ik kom het magisch poeder van grootvader zoeken, grootmoeder.’ De oude vrouw grinnikt griezelig. Met haar rechterhand zwaait ze langzaam van links naar rechts. Haar gedaante verandert en ze groeit langzaam uit tot een slank figuur. Haar krachtige lichaam drukt tegen de bovenkant van de groene voordeur aan. Met een harde kraak breekt het kleine, rode huisje in stukken. Het slanke figuur torent hoog boven Eea uit: Katiri. Haar lange armen spreiden het donkere gewaad. Op het moment dat ze Eea opzij wil gooien, trekt Wom hem naar achteren.

‘Katiri! Laat ons met rust! Waar is de grootmoeder van Eea?’ Wom kijkt giftig neer op de tovenares. ‘Vertel het me!’ Zijn woede vermenigvuldigt met elk woord dat hij uitspreekt. Met haar linkerarm zwaait Katiri naar Wom die dertig meter achteruit vliegt. Hij komt terecht onderaan de heuvel. Voor een tweede keer beweegt Katiri haar linkerarm van links naar rechts en maakt een duwende beweging richting Wom. Binnen een seconde komen er gele vlammen over zijn hele lichaam. Zijn takken en stam staan in lichte laaien. Eea sprint naar zijn beste vriend.
‘Wom! Nee!’ Eea laat zich voor hem op de grond vallen en draait zich dan om naar Katiri. ‘Jij! Hoe kon je? Mijn beste vriend!’ Op het moment dat Eea op wil staan, stort Katiri op de heuvel neer. Haar zwarte mantel valt uiteen in honderden kraaien die hun weg vinden in de heldere blauwe lucht. De grond zuigt haar lichaam op, verdwijnend in de donkere aarde. Eea kijkt naar Wom. Zijn wortels kronkelen onder de grond op de plek waar Katiri heeft gestaan.
‘Wom! Heb jij haar gedood?’ Eea ziet zijn beste vriend zachtjes knikken.
‘Alles voor mijn beste vriend, Eea. Alles.’ Op het gezicht van Wom staan modderige, dikke tranen. Eea slaat zijn armen om hem heen, hem niet verlatend als hij zijn laatste adem uitblaast. Door zijn tranen heen ziet hij een oude vrouw op hem aflopen.
‘Grootmoeder!’ Eea geeft haar een knuffel. Ze duwt hem een rood fluwelen zakje in zijn hand.
‘Ga nu maar gauw terug naar huis.’ Eea kijkt in zijn hand. Een schitterend geel licht straalt vanuit het zakje.

***

‘Kom, Myra, we zijn bijna op de top.’ Met zijn rechterhand trekt Eea zijn zusje mee over het smalle bergpaadje. De weg kronkelt veel en ze moeten uitkijken niet over losse stenen uit te glijden. De berg Misam is hoog en steil. Als ze op de top zijn, haalt Eea een rood zakje uit zijn rugzak. Voorzichtig maakt hij het open en haalt een handje vol poeder eruit. Met een sierlijke gooi werpt Eea het in de lucht, vervolgens meevarend op de wind.
‘Iedereen en alles kan nu helen in het land van Seepor, Myra. Als er een wil is.’ Zijn kleine zusje knikt instemmend.
‘Dank je wel, Eea.’

 

Lees hier Deel I.
Lees hier Deel II.
Deel deze blogpost op social media:

Geef een reactie

Yours truly, the Storyteller